Theoloog des Vaderlands
Over vijf jaar oorlog?
‘Ik was op een oefening in Duitsland’, zegt een militair tegen me, ‘en daar was men stellig. Over 5 jaar zitten we in een internationaal conflict. Bereid je voor’. ‘Internationaal conflict’ is een eufemisme voor ‘oorlog’. Als in: ‘De oorlog in Europa zal zich uitbreiden en wij zullen er middenin staan’. Over 5 jaar oorlog. Het is een onheilspellende schaduw over dit decennium. Militair, maatschappelijk en ecologisch zit er onweer in de lucht. De ingrediënten voor escalatie liggen klaar. We weten het. Maar ook weer niet. Het kan immers ook niet gebeuren. Stilzwijgend rekenen we op de zoveelste lucky escape. Daar zijn Nederlanders goed in. We slaapwandelen graag de toekomst in. Maar als de dingen escaleren, (en historisch gezien escaleren dreigende situaties meestal door toevallige incidenten), kunnen we toch amper zeggen dat het ons overvalt?
Hartmut Rosa, die vorige week in Groningen een knappe lezing hield, benoemde het als de grote verandering in ons geestesleven. In eerdere decennia waren er ook oorlogen, ook in de buurt, maar hadden wij een onuitgesproken bewustzijn: ‘Die conflicten gaan we uiteindelijk beëindigen, dit kunnen wij aan’. Dat zijn we kwijt. Dat is het grote verschil met nu, zei hij. Intuïtief voelen wij nu aan: ‘Wij weten niet hoe dit gaat aflopen’. Dit zou weleens groter kunnen zijn dan wij aan kunnen’.
Vandaar de angst en het onbehagen onder mensen om ons heen. Het is ook een vraag van jewelste aan kerk en aan theologie. Aan ons dus. Hoe prepareer je je geestelijk op tijden van oorlog en vuig drama? Welke theologie blijft dan overeind, welke liederen, welke Theologische Existenz? Wat gaat dat aan je doen? Ik was op een studiedag waar rabbijn Tzvi Marx sprak. Elke keer als ik een Psalm becommentarieer, lees ik zijn uitleg. Maar nu zag ik een andere man. Op deze studiedag zag ik hoe het eruit ziet als je land in oorlog is, als er de geur van de dood, de angst en de wraak in je samenleving is getrokken, als je mensen hebt verloren, als naakte angst toeslaat en de vijand op jouw leven loert. Tzvi Marx was geagiteerd, explosief, gespannen. Ik dacht: ‘Kijk goed naar hem, dat doet oorlog aan je’. Zo echt is het.
Waar was ik? Ik was op Beukbergen, bij het vormingsinstituut van de krijgsmacht. We bereidden een tweedaagse voor over ‘profetisch spreken in de krijgsmacht’. Pittige vragen. Wanneer adresseer je als krijgsmachtpredikant dingen, intern? Wanneer zeg je Nee? En Hoe? Ik raakte onder de indruk van deze plek en van de gesprekken die ik had. Ik hoorde verhalen van krijgsmachtpredikanten op missie en de vragen waar zij mee te maken hebben en waar ze antwoord op moeten geven. Aan de tafel waar ik zat werd gezegd: ‘In tijden van oorlog hebben dominees en priesters vaak ook ontwikkelingen gesanctioneerd’. Min of meer gedwongen. Overvallen door gebeurtenissen. Of gezwegen uit angst. Of gesproken uit overtuiging, met allerlei gevolgen. Hoe zou dat gaan in onze context? Hoe functioneert mijn onderscheidingsvermogen? Kun je dat nu al oefenen? Heb je ervaring in lef? Weet je wat moedige keuzes maken betekent als de stress, de publieke opinie, de mening van de massa, dwingend worden? Wat zijn je bronnen? Weet je wat angst aan jou doet? Hoe geef je geestelijk leiding aan een gemeenschap, aan je catechisanten? Kun je je theologisch hierop prepareren?
Knoestige kop
De brug naar het woord ‘knoestig’ is niet zo groot. Dat denk ik namelijk vaak: We hebben knoestige theologie nodig, en knoestige dominees. Johan Remkessen met een toga aan. Of, types als Ad Koppejan, de knoestige Zeeuw. Ooit zei hij wat hij vond, en hield hij vast aan hoe hij de wereld kende, hij zei nee tegen een politieke stroming vol ressentimen en haat, de PVV, waar hij geen heil in zag. Grote druk. Pers, partijdiscipline, pressure om hem omver te krijgen. Maar: Nee is Nee. Markant duo: Kathleen Ferrier en hij. Ze staan in mijn geheugen gegrift. Ooit was ik met mijn jongens in Zoutelande en zag ik Ad Koppejan voor me zitten als ouderling van dienst. Prachtig toch, ook gewoon amtsdrager in zijn kerk. Ik heb de hele dag aan mijn jongens verhalen verteld over moed, en je uitspreken tegen haat en politieke opportunisten en ruziezoekers.
Er zijn meer van zulke knoestige types in onze recente geschiedenis: Hebe Kohlbrugge, Hannie van Leeuwen. Of iemand als Stanley Hauerwas. Ik las een legendarische flarde over hem. Toen hij in Aberdeen een eredoctoraat kreeg, hield hij een extreem korte honorary speech, van maar 5 minuten. De strekking: Don’t lie. Lieg niet. Dat hoort niet bij een leven met Christus. Geen quasi zelfingenomen theologische bellettrie, gunzend van genot om een eredoctoraat. Nee, een knauwende Texaan die, met of zonder kauwgom in zijn mond, zegt: Lieg niet. The only thing in our lives that will last are those things that embody truth. Richt je daar op, zei hij tegen studenten en collega’s. Knoestige theologie dus.
Ik kwam op het begrip ‘knoestig’ in de reflectie over de relevantie van het Protestantisme (bij de aanbieding van het boek ‘De Protestantse Canon’). Is ‘de protestant’ wellicht de ‘knoestige kop’ in de portrettengallerij van de wereldkerk? Er kunnen tijden komen dat je op knoestige types leunt, op mensen met een door-de-tijd verweerde kop. Met ogen als van Kaj Munk, met serene vastberadenheid als van Jan Koopmans, en met dichterlijke dwarsheid als van Willem Barnard. Wees eens wat trotser op het protestantisme, denk ik soms.
Dat is nodig want de tijden veranderen.
Of ze grimmig worden, of escaleren. Of dat het voortkabbelt zoals nu, er zijn mensen nodig, geroepenen, in wie het evangelie is ingeschreven in hun leven en die daarover willen spreken. Hen vormen, geestelijk en homiletisch, dat is een voorrecht.
Kees van Ekris
Kill the vibe
Intrigerend, verbijsterend moment. Het gebeurde in Leuven, in een collegezaal. Ik geef al een jaar of vijf Homiletiek aan de ETF in de schitterende stad Leuven. In de Master trek ik een semester op met een bont internationaal gezelschap van studenten. Ik geniet er enorm van. Van de eagerness van de studenten, hun leergierigheid, van het gebouw, van het plezier dat het vak Homiletiek geeft. Dit jaar heb ik studenten uit onder andere Spanje, Beieren, Vlaanderen, Amerika en Nederland. Als docent schakel ik tussen landen, leeftijden, denominaties en karakters. Het sloopt je, maar ik kom elke keer met een glimlach thuis.
Dit semester zit er ook een Aziatische missionaris uit Iran in de groep. Ja, echt. Een grotere diversiteit aan stemmen, theologische tradities en culturen kan bijna niet. Flarden van de wereldkerk, voor mijn ogen, en ik mag met hen optrekken.
Het is een intrigerende student, de Perzisch-georiënteerde Aziaat. Zijn Engels is op de eerste lesdagen moeilijk te volgen, hij is zichtbaar in een soort cultuurshock, en dus krijg ik ook niet zo’n grip op zijn werk en zijn redenen om een master Homiletiek te doen in Leuven. Dat komt wel - weet ik inmiddels uit ervaring. Het thema van de collegeserie is ‘Homiletical skills for the 21st-century’. Welke kundes heb je nodig om te preken in deze eeuw? Op de laatste twee dagen worden er preekoefeningen gedaan door de studenten.
Tijdens de presentatie van de Aziatische student gebeurt het. We hadden het bij eerdere preekvoordrachten over secularisatie, missionair preken, communicatie, voordracht, etc. Je kent het rijtje wel. Maar plotseling gaat het over iets heel anders. In zijn presentatie krijgen we een soort slide-show te zien over Iran, over de geschiedenis en de omstandigheden van christenen nu. Het is knip- en plakwerk, en communicatief bezien niet allemaal volgens de BEAM, DWDD en TedX-standaards, zeg maar.
En dan ineens staar ik naar een slide waar ik drie opgehangen mannen zie bungelen aan een touw.
Ik omschrijf het maar zo plastisch mogelijk, om je de schok te laten voelen. Een keiharde foto. Van keiharde barbarij. Van een marktplein ergens in Iran. Veel mensen staan te kijken. Kraanmachines met een dik koord, en drie mannen met een geknakte nek. Dit is nu. De student voelt amper de siddering die door mij en anderen heentrekt. Dit is niet nieuw voor hem. Dit is vervolging. Dit is de afbeelding van de haat. Dit is het regime achter de raketten. De student vervolgt zijn presentatie, over hoe hij Iraanse christenen bemoedigt, vooral nu, omdat door angst en eenzaamheid de kerk onder druk staat.
Intrigerend verbijsterend moment.
De Aziatische student is, wonderlijk genoeg, zeer lovend en dankbaar over ons academische homiletisch discours. Hij zegt veel te leren, en dat zie ik ook gebeuren. Of is het zijn heerlijke Aziatische hoffelijkheid? In ieder geval: Ik ben hem ook dankbaar. Want ineens worden we op zomaar een vrijdagmiddag in Leuven bepaald bij de navolging van Christus. Niet als abstractum. Maar in leven en dood, in de volharding en de bereidheid tot het uiterste. We worden bepaald bij broeders op het schavot. En ineens gaan de Schriften op een bijzondere manier leven. Ineens wordt ook een heleboel Nederlandse homiletische dwingende kleingeestigheid (het moet relevant, het moet praktisch, het moet makkelijk, het moet kort) in een kwalijk daglicht gezet. Het zegt veel over de sfeer waarin wij leven in dit land.
Weekend
Het weekend is bijzonder. Zaterdagmiddag kom ik terug uit Leuven, en ’s avonds heb ik een concert van de christelijke band Sela. Het is reizen tussen werelden.
Ik kwam op een leuke manier met hen in contact. Ze mailden me, dat ze een nieuwe CD aan het maken zijn, en of ik als theoloog hun teksten wilde doornemen. Mooie vraag. Die ervaring doe ik trouwens vaker op. Dat theologie nodig wordt geacht. Zeker als je liederen voor de kerk maakt. Ik doe dat dus graag, en stelde voor om het te koppelen aan mijn jaar als Theoloog des Vaderlands. Ik ga de drummer van de band interviewen (over bezieling, over de macht van muziek, over wat je wilt zeggen). Ik interview later dit jaar ook de zanger Stef Bos over die thema’s (bezieling, de macht van muziek en de macht van de entertainmentindustrie), en zo ontstaat een mooi tweeluik – hoop ik. De Sela-drummer nodigde me uit om een avond de sfeer van hun concerten te proeven, en dus zat ik ’s avonds in de Grote Kerk van Gorinchem. Ik zal later schrijven over de observaties van die avond.
Sferen
Op de terugweg, ergens op de A27 die eindelijk een keer filevrij is, denk ik na over het thema ‘sferen’.
Ad Verbrugge, die ik graag lees, gebruikt de term ‘sferische macht’. Dat is een boeiende term om culturen en contexten te typeren. Ook onze eigen context. Door een wonderlijk, mysterieus samenspel van allerlei factoren (volksaard, geschiedenis en traditie, gebeurtenissen, politiek, economie en klimaat), ontstaan ‘sferen’.
Zoals de ‘geest van Johan Cruijff’ Ajax inspireert en teistert, zoals de geest van geld de beurs beheerst, zoals in Iran een sferische tegenmacht voelbaar is, zoals secularisatie een atmosfeer in een cultuur beïnvloedt, zoals angst een gezinscultuur kan typeren, zo kun je naar de ‘sfeer’ van vrijwel elke context kijken. Dat is wat we voelen als we reizen naar andere culturen en voelen dat het leven er anders beleefd wordt. Dat is wat we voelen als we woorden zoeken naar wat er ‘in de lucht zit’. Ik voel dat zo’n begrip me gaat helpen om dit mooie jaar als Theoloog des Vaderlands te duiden.
Ik heb immers de sfeer geïnhaleerd en gevoeld van de Bunnik Side van FC Utrecht, de psychiatrische kliniek, de Tweede Kamer. En ik ga binnenkort naar een congres over de mogelijkheden van AI en ChatGPT en je voelt de vibe van de technologische revolutie. Op elke plek voel je een sferische component die grote invloed heeft. Als het lukt om dat op papier te krijgen, ontstaat misschien wel een soort ‘sferische schets’ van onze tijdgeest. Hoe gaaf zou het zijn als ik dat kan combineren met Bijbeluitleg. Bijvoorbeeld door portretten uit het Markus-Evangelie te beschrijven vanuit eenzelfde sferische werkelijkheid. Demonen genoeg in Markus, en onreinheid, en politieke macht, en weerstand tegen de ‘sfeer’ die Jezus belichaamt, een sferische macht die combattant is, helend en bevrijdend.
Nu ja, zo reis ik door werelden, theologie en literatuur. Toevallig genoeg zit ik te lezen in de roman van Joost de Vries, van De Groene Amsterdammer, met de titel ‘Hogere machten’. In de weken erna ontdek ik dat de dwarse filosoof Peter Sloterdijk een groots driedelig werk geschreven heeft over ‘Sferen’. Ik lees opnieuw ‘Als de goden zwijgen’ van Miskotte, over goden, machten en sferen. En vooral hoe de openbaring van de NAAM in Israël zich daartoe verhoudt. En ik lees Hartmut Rosa, ‘Resonanz’ (als voorbereiding op de conferentie in juni) en ik merk hoe het resonantiebegrip zich eigenlijk ook in die sfeer begeeft. Wat resoneert en waarom? Welke ‘goden en machten’ resoneren in een context?
Boek
Komende zomer hoop ik een boek te schrijven over dit jaar en al de ontmoetingen die ik had, en in dit wonderlijke weekend krijg ik daar iets meer grip op. En zin om te gaan schrijven.
Het maakt me overigens nu al alerter als het gaat om prediking. Wij weten: voor we het weten wordt prediking ingekapseld in de sfeer van de tijd. Als een preek ‘resoneert’ concluderen we soms vrij optimistisch dat het ter zake was. Maar de intuïtie is vrij sterk in mij, dat prediking ook een tegenmacht is die juist de sferische machten van de tijd tegenspreekt, die een andere sfeer present stelt. Preken is niet meebewegen op de vibes van de tijd. Er zit ook een tegendraadse macht in. Kill the vibe, zeggen we soms op De Wittenberg. Als iedereen meedeint in een bepaalde richting, moeten er mensen zijn die kunnen onttoveren. Dat zegt Miskotte ergens: je moet de betovering breken.
Mooie titel voor een preek trouwens, zeker ook voor jonge mensen: Kill the vibe.
Wordt vervolgd.
Kees van Ekris
Politiek op niveau
Het eerste wat me opvalt is de onrust. De zoekende ogen. Iets van opportunisme ook.
Ik zit in het restaurant van de Tweede Kamer. Een dag lang loop ik mee met Mirjam Bikker. Na het stadion en de Bunnikside, na de ambulante crisisdienst, nu het huis van de democratie.
’s Morgens volg ik het commissiedebat kansspelen. Online gokken is sinds 2021 legaal geworden. Sinds die tijd zijn er 563.000 nieuwe gokkers bijgekomen. In het debat dat ik volg, zie je direct de politieke werkelijkheid van vandaag. En ook het geestesleven van onze tijd. Liberalen en hun verliefdheid op de vrije markt. Populisten die lobbyisten blijken te zijn. Een breed politiek midden dat ziet dat ‘vrije markt, gokken en geld’ foute krachten losmaakt. Socialisten en confessionelen die scherpzinnig zijn. Zij hebben de taal en het vuur van een overtuiging. Zij hebben een idee. Ik zit op de publieke tribune en kijk om me heen. De lobbyisten zijn duidelijk te detecteren. Hun kleding, de calculerende blik, de intimiderende gebaren. Ik zie journalisten, hulpverleners uit de verslavingszorg, beleidsmedewerkers, persoonlijke assistenten. Voortdurend wordt er geappt.
En in de pauze, in het restaurant, valt me dus die onrust op in die ogen. Iedereen die hier zit, is er maar voor even, oriënteert zich snel en ‘wíl iets’. Invloed, macht, een deal. Netwerken. Je zorgen uiten. Bijsturen. Meningen masseren.
Overigens, weet je wat in dit alles rust uitademt? De bodes. De mannen van de bewaking. De stille krachten in een fractie die verbinden en troosten. De mevrouw achter het buffet, die alle namen kent en van de meeste Kamerleden weet hoe ze hun koffie drinken of welke thee ze lekker vinden. Hun gezichten zijn niet verkrampt door de macht. Er zit iets van relativering in hun ogen. In hun ogen zit een twinkeling, en die heeft de kracht van een punaise om opgeblazen ego’s door te prikken.
Ik kijk mijn ogen dus uit hier: de allure van dit gebouw. De concentratie van de macht. De aanzuigende werking daarvan naar allerlei soorten mensen. De tijdgeest die hier met handen te tasten is. Het vuur van de overtuigingen. Maar ook de leegte in de ogen van iemand die heel veel macht heeft, maar geen idee.
Het tweede dat me opvalt is de kracht van het debat. Een goed idee moet juist in een debat blijken.
Bezieling
Het niveau van de politici doet me goed. Ik erger me vaak aan het populistische dedain jegens politici. Alsof politiek niet ook echt een vak is. Een keihard, schitterend, complex vak. In dit commissiedebat zie ik goed voorbereide politici. Ik zie een inhoudelijk sterk debat. Ik beluister het uitwisselen van analyses, van rapporten en van overtuigingen. Ik zie een minister die luistert en die inhoudelijk reageert. En bij vlagen is er ook, op een goede manier, politiek theater: het gesticuleren, de bril afzetten en een ander in de ogen kijken, het compliment maar met een vleugje ironie.
Ik herinner me dat mijn promotor Gerrit Immink een keer schreef dat hij zich ergerde aan het negatieve imago van de kerkenraad. Je kunt er veel van vinden, zei hij, en op heel veel plekken zal het niet goed gaan, maar in de kerkenraad wordt tenminste een poging gedaan om met elkaar in gesprek te zijn. Een poging om argumenten uit te wisselen en gevoelens, om zo het goede te zoeken voor een vaak heel diverse gemeenschap van mensen. Dat is iets waardigs, zei hij, dat zoekende gesprek, en dat siert een kerk. Het is toch prachtig wanneer een kerkenraad diversiteit organiseert, argumenten uitwisselt, bidt en luistert en daardoorheen het goede voor een gemeente zoekt. Sinds hij dat zei, valt me dat inderdaad op. Steeds meer neigingen in de kerk, en ook in de politiek, zijn richting het autoritaire. Een eenling of een klein team dat de baas is en de koers bepaalt. Ze menen effectief te zijn en dus slaan ze het rafelige gesprek met allerlei mensen met meningen over. Dat heeft zijn attractiviteit en zijn schijnbare effectiviteit, maar hier in dit politieke debat zie ik iets van de kracht van samen een vraagstuk evalueren, bijsturen, compromissen kunnen sluiten, elkaar wat gunnen, verder komen.
Een goed idee kan hier een kans van slagen hebben.
Mirjam Bikker stelde al eerder een limiet voor. Er moet een grens zijn aan het geld dat je kunt verspelen bij de gokaanbieders. Anders zul je zien dat de macht van gokaanbieders juist wankele, instabiele mensen zal opvreten, leegvreten. Er zijn al tal van zeer schrijnende verhalen rond het gokken. Van die half miljoen nieuwe gokkers is de helft onder de 23. Zo’n voorstel tot limitering wordt breed gedeeld in de commissie. Iedereen ziet dat de macht van gokaanbieders begrensd moet worden. Dat zie ik dus ook in actie, voor en achter de schermen: politiek handwerk. Mensen die jouw integriteit zien, je bezieling en je overtuiging, je ervaring, je dossierkennis, en die dus overtuigd kunnen worden van een goed idee.
Vrijheid
Ik hoor die dag nog veel meer pregnante thema’s besproken worden. Ik zie hoe Mirjam Bikker het gesprek zoekt met een deskundige over psychiatrie, suïcidaliteit, jongeren en euthanasie. Ik zie twee zeer betrokken mensen overleggen hoe zij hun intellectuele en politieke macht hopelijk ten goede kunnen aanwenden in zeer delicate vraagstukken. Ik maak een interview mee, voorafgaande aan het congres van de Christen Unie. Over wat je leert van politieke verantwoordelijkheid nemen zonder dat je applaus krijgt, over kunnen incasseren, over het gesprek zoeken over wat anders moet. En het gaat over Europa, thema van het partijcongres. Machtig mooi thema vind ik dat: Europa.
Net als op de andere plekken ligt theologie hier voor het oprapen.
Rond ‘Europa’ verloor ik me, ter voorbereiding, een middag thuis in onze theologische bronnen. Ik las Berkhof over het fenomeen ‘Europa’, Miskotte over ‘het geestesleven van de Europese mens’, maar ook een paar bladzijden F. de Graaff, de Veluwse ziener, en Rémi Brague (‘Europa: de Romeinse Weg’) en Joseph Ratzingers rede over Europa: ’Without Roots’. En gisteravond, zondagavond, luisterde ik nog een keer het VPRO-marathoninterview met Mathieu Segers, hoogleraar hedendaagse Europese geschiedenis en Europese Integratie. Hij is inmiddels overleden, hij was jonger dan ik. Ik heb zelden een adembenemender interview beluisterd.
Waarom ik dit schrijf? Omdat, als je een dag mee mag lopen met politiek capabele mensen, je theologische bronnen geactiveerd worden en je zin krijgt in theologie. Mij ontbreekt ook de tijd, en het is allemaal stukwerk en je zou zoveel meer willen lezen en denken, maar je voelt aan: in die theologische bronnen ligt ook een perspectief dat nodig is en dat iets wezenlijks toevoegt. Mathieu Segers sprak daar meeslepend over. ‘De ziel van Europa is de uitwisseling van ideeën’, zei hij. Dat dat kán. Dat je mag denken. Dat je vragen mag stellen over waarom iets zo is zoals het is. De vrijheid om kritisch te zijn dus, en juist daardoor ontstaat de ruimte om op nieuwe ideeën te komen. Dát is de ziel van Europa.
Als ik naar huis fiets dans ik op de pedalen. Die denkvrijheid en die ademruimte voor de ziel is meeslepend, en geeft impulsen tot opnieuw denken, tot creativiteit, tot oplossingen. Thuis zoek ik naar een rede van Angela Merkel. 31 Oktober 2017: 500 jaar reformatie in Europa, en zij hield een prachtige rede. Er zijn politici die ook theologisch geïnformeerd zijn. Dat zag ik trouwens ook bij Mirjam Bikker: een theologische traditie die door haar denken heen golft. ‘Toleranz ist die Seele Europas’ schrijft Merkel. Gewetensvrijheid, kritiek mogen leveren, het breken van absolute macht, de kracht van vrijheid en dus ook de ander die vrijheid geven. Instituten die eeuwenlang zijn opgebouwd om dat te bewaken.
Dat zou me een lief ding waard zijn. Tijdgenoten kunnen uitleggen dat vrijheid en tolerantie, de kracht van kritiek en het durven denken, dat je de bronnen daarvan ook in het protestantisme kunt vinden.
Het was een mooie dag.
De tijd nemen
‘Je hoeft je zolen niet te verslijten om een spoor na te laten in de gemeente’. Ik ben dol op van die archaïsche flarden die je ‘onder predikanten’ kunt opdoen.
Die zin, (over het niet-noodzakelijkerwijs slijten van je zolen), zei een senior-collega me. Ik was nog niet zo lang dominee. Ik dacht dat ik overal moest zijn. Ik had allerlei lijstjes met heel veel namen en doe-dingen. Ik was ook zo met mezelf bezig, als ik terugdenk. Bang wat ‘men’ vond ook. Tijd voor studie en afzondering had ik steeds minder. Toen zei hij me dat, die zin met veel ervaring erin. ‘Een spoor nalaten, als je in die termen wilt spreken, heeft niet zoveel te maken met veelheid en zeker niet met opzichtigheid. Het heeft juist te maken met vertraging, rijping en groeiende geestelijke onafhankelijkheid, en dat gaat langzaam’.
Ik was die senior dankbaar. Het opende een venster naar een andere manier van predikant-zijn. Meer waken over studie, gebed en afzondering, van daaruit spreken. Aandachtiger aanwezig-zijn. Weten wat ik doe en waarom. En wat niet. Me niet uitleveren aan verwachtingen van mensen.
Ik herinner me die zin terwijl ik in de trein zit. De laatste trein naar huis. Ik had een hectische dag en in het felle licht van de coupé (wat is dat een genadeloos licht, een NS-coupé na twaalven, zo moet het voorgeborchte eruitzien), probeerde ik de dag te recapituleren: Wat heb ik precies gedaan vandaag? Hoeveel woorden heb ik wel niet gebruikt? Hoeveel riedeltjes? Met wie sprak ik? Wat las ik in hun ogen? Wat beklijft eigenlijk van deze dag?
Er zijn dagen die voelen als een flipperkast.
Het leuke van Theoloog des Vaderlands-zijn is het avontuurlijke. Ik kom op plekken waar ik anders niet zou komen. Na de deining en de luidruchtigheid van de Bunnik Side, trok ik een dag op met Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV’ers). En dan ook nog van het ambulante acute crisisteam. Een wereld gaat voor je open. Ik hoor hoe zij in contact komen met mensen in hun wanen, in hun agressie en in hun wanhoop. De dood is nooit ver weg in dit werk. Ik zie hoe de SPV’ers contact leggen in vaak ontluisterende omstandigheden, koel blijven en kordaat. Maar ook hoe ze ‘undefended’ aanwezig zijn. ‘Ik ga je helpen en ik neem de tijd, wees niet bang. Ik ben niet bang.’ Indrukwekkend.
Volgende maand ben ik weer ergens anders, waarschijnlijk een dag mee met een CEO van een bedrijf dat AI en HRM combineert. Weer een heel andere ervaring, vermoed ik. Ik ga er goed op.
Intuïtie
Toch herinnerde ik me in de trein die woorden, over je zolen verslijten maar geen spoor nalaten. Dat is meestal niet voor niets, dat zo’n zin oppopt. Wat wordt er tegen me gezegd? Dit denk ik: ervaringen vragen om verwerking. Dat besef ik me steeds meer. Tijd om te mijmeren, om te laten incuberen, om te laten rijpen. Theoloog zijn is niet overal denken te moeten zijn, met een soort culturele, religieuze of ambtelijke FOMO. Theoloog zijn is niet instante meningen hebben over wat er gebeurt. Het is contemplatiever, trager, tentatiever ook. Theologie vertraagt. Wat zie ik eigenlijk? Wat zie ik niet? Welke taal wordt gebruikt? Wat wordt verzwegen? Welke Bijbelflarden dringen zich op? Je kunt je zolen verslijten door te veel te doen, maar ook je ziel.
Ik merk dat ik ook alleen wil zijn. En dat dat nodig is. Alles nog een keer door me heen laten gaan. Voelen wat mijn geest heeft geregistreerd, wat beklijft. Wat mijn intuïtie zegt.
Daar sprak ik over met de SPV’ers: over hun intuïtie. Over de rol van intuïtie bij de inschatting van de mate van suïcidaliteit. Daar speelt diagnostische kunde en kennis een rol. Maar er is ook de intuïtie, die mysterieuze kennis. Hoe belangrijk is het, concludeerden we in ons gesprek, om uitgerust te zijn, aanwezig en in contact met de stemmen in jezelf die iets willen zeggen, als je naar je intuïtie wilt luisteren.
Is een theoloog bij voorkeur daarom traag, zodat haar intuïtie kan spreken? Boeiend om met predikanten te verkennen: de rol van je intuïtie. In Bijbeluitleg, in pastoraat, in leidinggeven, in het inschatten van de tijd. Natuurlijk wordt intuïtie ook gevormd door kennis, studie, ervaring, intervisie, gebed, liturgie. Maar er is een dimensie die daardoorheen glipt. Die belangrijk is. Die je niet kwijt moet raken. Die je moet voeden, en wegen, en ruimte geven.
Ondertussen zat ik in die treincoupé met mijn stuiterende kop en kwam ik niet tot die weging van mijn ervaringen van die dag. Klinkt misschien gek (en is wellicht vol zelfbedrog), maar ik probeer ook dit een onderdeel te laten zijn van dit wonderlijke jaar. Publiek theoloog-zijn is niet alleen reflecteren op thema’s uit onze cultuur, het is ook de ervaringen opdoen die achter de thema’s zitten. De onzichtbare pushfactoren achter zoveel vraagstukken. De druk dus voelen en de drukte die zoveel mensen opjaagt. De veelheid, de targets, de deadlines, de vertraging, niks willen missen, de files, de vergaderingen, het zieke kind, je behoefte aan afleiding maar het niet vinden. Die veelheid ondergaan, voelen wat dat aan je doet, hoe je stuitert, hoe ontbonden je eigenlijk leeft, wat dat aan je geloof doet en je psychische leven.
Dat is een onzichtbare pushfactor, denk ik, van waarom mensen zichzelf kwijtraken. Deze stream of a-consciousness die door je heen kan golven, dag in dag uit. Hoe je dat vervormt als je jezelf er niet tegen beschermt.
Stuiterende wereld
Ik zag de documentaire ‘Buiten beeld’ van Coen Verbraak, over het grensoverschrijdend klimaat in de wereld van de media. Mooie observaties hoorde ik daar: over de magie van televisie, en over de verslaving aan het applaus. Over mensen met talent. Maar ook over die pushfactoren achter veel zelfvervreemding: de ijdelheid, de grote ego’s, de veelheid, de deadlines, de druk, de roem, wat bekendheid aan je doet, de zelfvervreemding die kan ontstaan, het ongezeggelijke dat je ontwikkelt. Het klonk als een wereld waarin je jezelf makkelijk kunt verliezen. Een stuiterende wereld, vol veelheid en haast. Weinig tijd voor afzondering, denk ik en je laten voeden, mijmeren, lezen. We interviewden Otto de Bruijne eens (tijdens het vorige seizoen van Moderne Profeten). Hij keek mijn jonge media-kompaan aan, en zei: ‘Je weet dat de wereld van de media slecht voor je ziel is. Weet je dat? Let je op jezelf?’
De ziel gaat slecht op haast, bedoelde hij. Je ziel slijt in deze wereld sneller dan je denkt.
Met Areopagus Young zouden we de brieven van Rilke eens moeten lezen. Zijn brieven aan een jonge dichter/collega (vol aanwijzingen over hoe te leven als poëet). Ik heb veel aan die passages gehad, ook over hoe te leven als jonge predikant. Heb de eenzaamheid lief, schrijft Rilke aan de jonge poëet. Het groeien in eenzaamheid is pijnlijk en droevig, zeker, maar het is de enige plek om jezelf aan de tand te voelen. En dat mag je nooit verliezen: die kritische zelf-reflectie. Iedereen mag applaudisseren, of iedereen miskent, maar jij moet je eigen mechanisme ontwikkelen van het ‘jezelf aan de tand voelen’. Eenzaamheid is ook de plek waarin het begrijpen kan groeien, zegt Rilke. Juist in de eenzaamheid kan het begrip geboren worden voor mensen die je tot dan toe niet begreep. Het is ook een gebied in jezelf waarin je de vragen lief kunt hebben zonder dat je de antwoorden al weet. In de eenzaamheid kunnen de vragen rijpen en kunnen antwoorden groeien. Lees Rilke en je voelt het belang van de cadans van ervaringen opdoen, je terugtrekken, in de eenzaamheid taal vinden voor wat je meemaakt.
Stemmen
Mooi dat ik juist dat proefde bij collega’s. Het is een intrigerende gewaarwording, maar in de manier van theologiseren van collega’s voel je soms of er rijping achter hun woorden zit of dat het te snelle theologie is.
Ik was te gast bij het Gronings Theologisch Werkgezelschap. Er was een minisymposium rond ons boek ‘Dialoog, dans en duel’ en dus zaten we met ruim 30 collega’s rond de tafel. Gertine Blom en Bert Altena gaven een mooie reflectie over het boek en over hun werk. Collega Gertine verkende in haar bijdrage de stemmen in haarzelf: biografische stemmen, theologische stemmen, culturele stemmen, liturgische stemmen. Ze verkende de inhoud, maar ook de gevoelslaag in al die stemmen. En ze liet zien hoe de bewustwording daarvan je kan helpen om allerlei stemmen te wegen, en zo je eigen stem te vinden in de context waar je nu predikant bent. Een context waarin ook allerlei stemmen klinken.
Dat is nu precies de reden waarom ik denk dat de stilte en de eenzaamheid cruciaal zijn voor creatieve en geestelijke roepingen. Het luisteren naar stemmen, het wegen van de inhoud, en in die veelheid je eigen stem ontwikkelen. Collega’s kunnen je helpen om expliciet te maken waar je zelf naar zoekt. Dat merkte ik in de bijdragen van Bert en Gertine en in de discussie daarna. Juist als collega’s er woorden aan geven, krijg je zelf ook weer een stimulans om dat op je eigen manier te doen. Het onderstreept het belang van gezamenlijkheid in het beoefenen van theologie, tijd nemen voor collegiale ontmoetingen, ruimte in je agenda maken, stilte.
Nu ja, ik zat in de trein en ik was moe. Op mijn Spotify-lijst staat de Zeeuwse zanger J.M.Baccus. Erik Oevermans attendeerde me erop. Als je van Zeeuwse folkmuziek houdt, dan moet je het eens luisteren. Ik zette het nummer ‘De Muze’ aan. De Muze. Ik droom weg. Ik hoor die heerlijke zinnen en die krakende stem: ‘Ik zit bij het raam, ik wacht op genade, mijn kleine gitaar heeft verdriet’. Het is een stem van een kunstenaar die naar de stilte kan luisteren en die mij iets geeft dat uit die stilte vandaan komt. Rilke zou tevreden over hem zijn, denk ik. In die uitgewoonde coupé, met die plakkerige banken en de rotzooi in de prullenbak, helpt de stem van een ander me om contact te maken met mijzelf.
Daar waar je je opgenomen voelt in Gods genade
Leidsche Rijn, Scherpenzeel en Galgenwaard
Ik had afgelopen weekend zo’n ‘driedaagse’ die je niet te vaak moet hebben: drie dingen to do die nogal verschillend waren en veel tijd vroegen. Op zaterdag was er in Leidsche Rijn de missionaire trendrede #2024, (uitgesproken op een missionaire studiedag georganiseerd door de NGK, Verre Naaste en IZB). Op zondagmorgen moest ik preken in Scherpenzeel en op maandag had ik een interview met Ron Jans, de trainer van FC Utrecht. Vrijdagmiddag daarvoor werd ik pas geappt door de persvoorlichter van FC Utrecht, dat ik maandag welkom was. Dus de voorbereiding op het interview liep in dat weekend door alles heen. Drie heel verschillende werelden: Leidsche Rijn, de Hervormde Gemeente van Scherpenzeel en Stadion Galgenwaard. Intrigerend genoeg zijn ze tegelijkertijd verbonden en hebben ze elkaar nodig.
Leidsche Rijn
I’ll be honest: de zaterdag is mij heilig. Het heeft een eigen cadans: even naar de markt (het liefst een praatje met Coert, de domineeszoon uit Spakenburg, bij wie ik altijd mijn brood haal). Ik maak de badkamer schoon terwijl ik een podcast luister, soms een kind naar dit of dat brengen, wat lummelen en bladeren, en vaak ‘s middags naar een voetbalwedstrijd. Mentaal ga ik op stand by, digitaal offline en zo ontstaat ruimte in mijn hoofd. Des te drukker mijn week, des te meer ik hecht aan die rituelen. Ik waak erover zoals een politicus over de grondwet zou moeten waken.
Maar deze keer zat ik om half 9 al op de fiets naar Leidsche Rijn. Afgelopen najaar heb ik deze missionaire trendrede geschreven. Ik heb er hard aan gewerkt. Ik zie 5 trends: 1 rond lichamelijkheid/lijfelijkheid, 2 rond onderdak zoeken/homecoming, 3 rond manifesteren, 4 rond radicaliteit/actie en 5 rond idee-generativiteit. Dat zijn de trends die ik in het geestesleven van onze cultuur zie. Overal eigenlijk: in literatuur en films, in onderzoeksthema’s op hogescholen en universiteiten, onder de 100 jonge Wittenbergers waar ik mee leef, in the mood van de tijd. Daarover heb ik in de Trendrede ‘dubbel gedacht’. Een keer denken vanuit tijdgenoten, en een keer denken over dezelfde thema’s vanuit de christelijke traditie. Wij zijn niet anders dan onze tijdgenoten, wij zijn raakbaar voor dezelfde trends. Maar je kunt er wel verschillend over denken. Misschien is het een kans tot contact? Je kunt de trendrede op de IZB-website vinden.
Het was een lange dag, ik fietste pas om kwart over vijf in de regen naar huis. Maar ook boeiend. Veel ambtsdragers, evangelisatiecommisies en bevlogen gemeenteleden, voornamelijke uit de nieuwe NGK. Zoveel soorten stemmen, allerlei gesprekken, diversiteit maar ook gezamenlijkheid, en humor en het verlangen tot missie.
Thuisgekomen zie ik in een krantenverslag (zelfs in de kop van het stuk), dat ik in die Trendrede zou zeggen dat ‘de kerk tam en lauw is’. Ik baal van dat soort slordige titels. Er gebeurt zoveel goeds in allerlei kerken, en dat mag niet zomaar over een kam gescheerd worden. En als er lauwheid en tamheid is dan is dat allereerst in mij. Dan vraagt dat een andere benadering dan dit soort schreeuwerige statements. En bovendien: het punt is dat ik zie dat ‘radicaliteit en actie’ trendwoorden zijn die ook een bepaalde magie hebben en aantrekkingskracht, en dat de kerk daaraan mee kan doen en juist zo haar vuur kan hervinden. Wat is voor ons radicaal geloven? Ik citeer een onderzoek dat zegt dat een te ‘seeker-friendly kerk’ of een te ‘ons-soort-mensen-kerk’, een te cultureel accomoderende kerk waarin het commitment aan Jezus verwatert, zowel cultureel als christelijk gezien flauw is en amper interessant. Dat probeerde ik te zeggen.
Nu ja, so be it. Na het eten ga ik nog aan de slag met de preek voor morgenochtend. Ik probeer de gefronste wenkbrouw van mijn vrouw te negeren. Ik weet dat ze gelijk heeft: het is zaterdagavond!
Hervormde Gemeente van Scherpenzeel
Ik heb nog nooit in deze kerk gepreekt, maar ik heb er wel herinneringen aan. Ik ben in de buurt opgegroeid en heb familie in Scherpenzeel wonen. Onze familienaam komt uit deze regio en ik kan je veel oude verhalen vertellen over deze streek. Maar vooral: als twintiger hoorde ik in deze kerk ds J.J. Poort preken, de markante legerpredikant. Hij was toen al ernstig ziek, hij klom traag de kanseltrap op en toen hij boven was, was de ziekte hem aan te zien. Ook aan zijn geschonden gebit. Al snel zei hij de voor mij legendarische woorden: ‘Gemeente, u hoeft vanavond niet bang te zijn dat ik met mijn mond vol tanden voor u sta’. De herinnering aan die kerkdienst is me dierbaar: het waren mijn zoekende jaren, maar ds. Poort opende ook een perspectief op predikantschap voor mij, met eigenzinnigheid, koppigheid en dwarsheid. En ook iets van: ook al heb je veel gedonder in je ziel en in je kop, en altijd wel ergens een gevecht te voeren met jezelf, God, de kerk of een ander, dan nog kun je dominee zijn hoor! Dat hoorde ik hem zeggen, deze getroubleerde maar overtuigde Evangelie-dienaar. En het heeft me geholpen.
Op zondagmorgen als ik preek overvalt die herinnering me. Ik zie een dorpsgemeente zoals ik er zo van houd: alle soorten mensen zijn er. Gezinnen, ouderen, bonkige kerels, bouwvakkers en boeren, hockey- en Hoornbeeck-meisjes, en het zit ergens allemaal in die kerk en door elkaar heen. En we zingen Psalm 84, en na de geboden een lied van inkeer, en na de preek een kerstlied van Paul Gerhardt, en de organist juicht het lied de pijpen door. Het ging over I Samuel 4, over Ikabod, een hoofdstuk dat me lief is. Over God die in ballingschap gaat. En over Psalm 78, over God die ‘opstaat uit Zijn roes’, zoals er zo gewaagd staat. En terwijl ik sta te preken merk ik hoezeer ik zelf ook plekken van homecoming nodig heb, momenten als dit, plekken die ik meen te begrijpen, momenten waarop ik me gedragen voel en deel heb aan de woorden en de liturgie en de gemeente (die ik verder amper ken). Toch zijn we er even. Waar? Ja, daar waar je je opgenomen voelt in Gods genade.
Ik zit het kerstlied in de auto nog steeds te neurien en kom vrolijk thuis.
Je hebt de trendrede, het noodzakelijke outgoing aspect van de kerk. En je hebt de zondagmorgen die ook iets heeft van de contemplatie, van de tijd laten indalen in ons, je ervan bewustworden en de tijd opheffen tot God. Op zondag merk ik hoezeer ik door de tijd gestempeld wordt, wat ben je onrustig in mij, hoezeer we ook ontgiftigd moeten worden, hoezeer ik lichtvoetig word van de oude woorden die razand radicaal en actueel zijn: rusten in Gods genade, in de doop, in de verkiezing, in God die opstaat.
Ik ben gelukkig net op tijd thuis voor ons zondagmorgenritueel. Samen koffie, ieder heeft een eigen koek (die ik op de markt haal), we praten wat door, er is altijd nog wel iets te vertellen, iets te lachen, of iets recht te zetten. Of gewoon zomaar wat bij elkaar te zijn. ‘s Middags geniet ik van de middagdienst. Maar ‘s avonds, na wat pittige pedagogische momenten, merk ik dat er nog moeheid in me zit. En even snak ik al naar komend weekend als ik een vrije zaterdag heb en zondagmorgen thuis ben.
Galgenwaard
Maandag ga ik naar Ron Jans. Ik vind dat een legendarische voetbaltrainer. Als één van de weinige collega’s in Nederland, durfde hij Louis van Gaal aan te spreken op de wijze waarop hij andere coaches kleineerde. Hij is beroemd om zijn benadrukken van menselijkheid in het voetbal, van amicale verhoudingen, van elkaar in de ogen kunnen kijken. Afgelopen periode nam Utrecht afscheid van een speler (Mats Seuntjens), zijn contract werd ontbonden vanwege teleurstellende resultaten. Dan is Ron Jans iemand die publiekelijk zegt dat Mats een fijn persoon is, dat er met vreugde is samengewerkt en dat het ‘ons’ (let op ‘ons’: speler, club en coach) niet gelukt is om te bereiken waar we op hoopten. Ron Jans’ vader was concierge op het Hanze College in Zwolle. Hij heeft een socialistische kom-af. Zijn vrouw heeft Katholieke roots en over het geloof van zijn schoonmoeder sprak Jans met respect.
Ik ben zo benieuwd naar hem.
In de voetbalwereld is veel aan de hand. Alle grote explosieve thema’s komen erin terug. Geweld, dreiging en haat. Druk en stress en afbraakrisico’s. Sociale spanning onder supporters. De rol van geld, van heel-veel-geld-verdienen. Van media, belangen en belangenverstrengeling.
Maar wat ik me steeds meer besef, die drie contexten: de trendrede in Leidsche Rijn, de Hervormde Gemeente in Scherpenzeel en de voetballers, supporters en de coach van een voetbalclub, ze staan in dezelfde soort spanningen. Het zit in onze koppen en in onze lijven en in onze ambitie en in onze schaamtes en in onze stress. En de werelden verschillen natuurlijk ook, maar er is ook contact mogelijk.
Tenminste dat denk ik. Ik ga Ron Jans vragen over zijn ‘herderschap’. Is hij als coach ook een soort Moderne Herder voor jonge gasten die onder druk leven, die de verleiding van het geld kennen en van de roem. Maar ik ga ook vragen naar die momenten van de plotselinge afbraak, van zomaar een Nouri-moment, of een in-elkaar-zakken als Bas Dost, en alles breekt stuk. Beseffen voetballers dat? Waar is de dood in het spel en de breuk en het falen? En ik ga Ron Jans vragen of hij iets herkent van het kyrie dat ik op de Bunnikside hoorde. Of is dat echt mijn theologisch-romantische fantasie? Ik ga vragen hoe hij omgaat met geweld en haat, en hoe hij waakt over menselijkheid, welke bronnen hij heeft.
Genoeg te vragen. Ik hoop een stuk te schrijven in het AD, en samen met mijn Bunnikside-maat Michel hoop ik bij RTV Utrecht een item te doen, over ons als merkwaardig koppel en wat wij zien als supporter en als theoloog als we samen een dag optrekken.
Ben benieuwd waar het me brengt.
De Mediatraining
Ik was benieuwd naar wat ik zou horen en leren op de mediatraining die ik volgde. Het is een opmerkelijk en dominant fenomeen geworden in onze tijd: media. Interviews, radio, podcasts, social media, Facebook/X, televisie, panels. Het vraagt een bepaald talent, denk ik, een bepaalde kunde, en ervaring ook. Welke mediawetten gelden per medium en ken je die?
Op de training hadden we geen introductie, maar gelijk een eerste media-oefening. Je mocht zelf een onderwerp aangeven, en daar werd je op camera over geïnterviewd. Ik wilde oefenen op de punten waar ik onzeker over ben, dus ik ging er vol in. Het thema was de uitslag van de verkiezingen en ik gaf mijn mening. Het boeiende dat gebeurde: ik ging volledig onderuit. De journalist framede me op een bepaalde manier, onderbrak me voortdurend, legde me woorden in de mond, de vraagstelling was vilein, het irriteerde me, ik kwam daardoor moeilijk uit mijn woorden, probeerde me uit het frame weg te vechten, en dat allemaal in twee-en-een-halve minuut. Dat is mijn grote reserve naar zoveel soorten media: complexiteit moeten reduceren tot begrijpelijkheid, korte zinnen en een heldere mening. En dat het liefste soeverein, vriendelijk en met humor.
En tegelijkertijd: misschien is het ook een kunst die je kunt leren, die je kunt oefenen en waarvan je de gein moet leren inzien?
We hadden een goede nabespreking. Opeens begrijp je dat media een heel specifieke taalspel is. Nuance, tijd en reflectie, een natuurlijke uitwisseling van gedachten, abstractie, je een keer vergissen, hakkelen, liever niet allemaal. De trainer zei: ‘Vergeet niet, bijna alle gesprekken, in ieder geval op televisie, zijn onnatuurlijk. Dat betekent niet onecht of onwaarachtig. Maar wel kunstmatig. Het moet ontspannen en authentiek lijken, maar dat is het niet. Het gaat erom dat iedereen, zodra camera’s lopen, in een bepaalde modus stapt, en jij moet goed zelf beseffen welke rol je in dat gesprek hebt en aan die rol vasthouden. Jij hebt de rol van Theoloog des Vaderlands, begin dus niet zo fors met je eigen mening, maar besef wat je rol is en vervul die. Je mag het persoonlijke noemen en uitleggen, maar als springplank naar het punt dat je wilt maken, daar ben ik als lezer/kijker in geïnteresseerd.’ En de punten die je wilt maken moet je gereed hebben, zo leerde ik. 80 procent van elk mediagesprek is voorbereiding. Ga nooit onvoorbereid zo’n gesprek in. Maak vooraf twee, drie korte punten, die je kunt illustreren met voorbeelden en die je kunt onderbouwen. That’s it. En voor die drie punten geldt: KISS (Keep it Short and Simple).
Er waren nog meer korte, praktische adviezen:
- Je communiceert eigenlijk met degene die dit interview bekijkt of leest. De journalist is intermediair, en hoopt op een goede verwoording van wat jij wil zeggen, ook met het oog op de luisteraar. Geert Wilders is iemand die dit voortdurend doet: hij communiceert via de camera met de kiezer/kijker. Besef dat, en fixeer je dus niet op de journalist.
- Vermijd het duel of een fittie met de journalist. Wie zit er op dat duel te wachten?
- Herhaal geen termen waar je het niet mee eens bent. Zodra je die terminologie herhaalt, of opzichtig tegenspreekt, doe je mee aan het accentueren van die term. Kies je eigen woorden. Vermijd negativiteit.
- Het belang van een voorgesprek. Met journalisten is heel goed te praten, 90 procent hoopt op heldere verwoording van jou en antwoord op de vragen die hij of zij heeft, en daar kun je het vooraf over hebben. Vraag vooraf naar de insteek, naar het script van de journalist, zorg dat je je kunt voorbereiden.
- Maak zelf een plan over wat je wilt zeggen. Meestal heb jij een informatievoorsprong, overschat de kennis van lezers/hoorders niet. Vereenvoudig je punt.
- Besef de rol die je hebt en houd je daaraan. ‘U vraagt mij om reflectie, het is mijn rol om met enige afstand te kijken, wat ik zie is …….’
- Vertel mensen geen dingen die ze al weten.
- Bij ingewikkelde, delicate kwesties, of vragen die je niet wilt beantwoorden, geldt ABC: Address, Bridge and Communicate. Adresseer het punt kort (adresseren is anders dan beantwoorden), maak een Brug naar waar jij het over wilt hebben en Communiceer dát. Wil je voorbeelden van meesterlijke ABC’en: Kijk naar ongeveer elk interview met onze demissionair minister-president.
- Wat wil een journalist over het algemeen: nieuws, duiding, relevantie, conflict, onthulling, expertise, opinie. Weet steeds vooraf wat de journalist/interviewer in dit geval zoekt, en op welke manier je daar wel en niet aan kunt voldoen.
Het was een spannende dag. Het zet aan het denken. Aan de ene kant besef je hoe belangrijk het is dat de liturgie, de gebeden en de preek niet in dit mediaframe geperst worden. Dan verliezen we echt heel veel. Dan krijgt de preek en de liturgie, en ook de prediker, iets kunstmatigs. Laat in de liturgie en in de preek gehakkeld worden, naar woorden worden gezocht, laat er tijd zijn om complexiteit met elkaar te ondergaan en daar een weg in te vinden. En anderzijds begrijp je ook iets van het belang van heldere communicatie, van je punt kunnen maken, en misschien ook werken aan je taal? Kun je je punt verhelderen in een zin die hoorders mee gaan nemen, gaan overwegen en die dus doorwerkt?
De training had een intrigerend slot. In het groepsgesprek werd gevraagd wat de andere deelnemers eigenlijk zouden verwachten van een theoloog in de media. Het antwoord was eigenlijk vrij eenduidig en open, en op een bepaalde manier heel eenvoudig. ‘Vertel eens een Bijbelverhaal. Maak de brug met een tekst die voor jou heilig is en die misschien en nieuw perspectief geeft op de kwestie waar we het over hebben.’ Ik moest eigenlijk wel lachen. Dat, waarvan je soms denkt dat niemand er op zit te wachten, is juist dat waar mensen op zitten te wachten. Cruijffiaans bijna.
Dat leerde ik ook: gein en vrijmoedigheid. Dat helpt en werkt. Dat zou ik graag ontwikkelen.
Dat zou trouwens ook boeiend zijn: Cruijffiaans over geloof spreken.
Tijdens de Nacht van de Theologie in Utrecht, eind oktober, hield Erik Borgman een avondcollege. Hij begon met James Baldwin (en zijn artikel The Artist’s Struggle for Integrity). Baldwin zegt: Een kunstenaar doet iets onmogelijks, iets wat hij niet kan, maar hij moet het doen, want ‘niet doen wat hij moet doen’, dat kan hij niet. ‘Het eigen bezwijken is het centrum van de integriteit van de kunstenaar’. Het is een weerbarstige roeping. Je doet iets wat je niet kunt.
Het tweede wat Baldwin noemt is de ervaring van eenzaamheid en roeping. De kunstenaar doet jong de ervaring op, meestal in stilte, dat hij nergens bij hoort, dat hij anders denkt en voelt en kijkt. Je beweegt je dus naar de marge, onherroepelijk. De anderen roepen je tot de orde, je moet doen wat zij vinden dat je moet doen, maar dat kun je niet. Moed, zo zei Borgman, is niet doen wat anderen vinden dat je moet doen. Maar let op: het doel is de ander en je wereld. Je roeping is voor haar bedoeld, en juist door je bestemming te accepteren, je marginale stem en je eigen perspectief, en je falen, doe je een poging om midden in je cultuur te zeggen wie wij zijn. Je moet dan zowel marginaal zijn als midden in je werkelijkheid staan.
Wat Baldwin zegt herken ik als predikant en theoloog. Dat je integriteit als theoloog ook ligt in datgene te doen waarvan je weet dat je het moet doen, ook al trekt iedereen aan je om iets anders te doen. Dat is natuurlijk riskant. Het gaat niet om narcistische dwarsigheid en puberale onstuurbaarheid. Het gaat erom dat je weet dat predikantschap een eigen integriteit heeft, die bestaat uit studie, zielzorg, exegese, ‘slenteren in de stad van de mens’, zeggen wat je ziet, moed hebben, liefhebben, falen. Daardoorheen gebeurt die vreemde mix van eenzaamheid en contact en juist door te spreken over je eigen onvermogen en over wat jij ziet, kun je mensen dienen en je tijd woorden geven.
Als Theoloog des Vaderlands wil ik dít, een jaar lang, publiekelijk gaan doen. Als marginale stem op allerlei plekken zijn, kijken, vragen, vertragen, duiden, contact zoeken. En dat met het bescheiden artistiek-theologische vermoeden dat dat perspectief iets bij kan dragen.
De eerste twee weken zijn duizelingwekkend. Naast mijn gewone werk, en naast de najaarsdrukte in ons gezin en in onze leefgemeenschap, genereert deze ‘waardigheid’ veel aandacht. Ik krijg veel uitnodigingen van allerlei soorten mensen om een dag mee te slenteren en te zeggen wat ik zie. Dat vind ik mooi, die uitnodiging. Dat doet theologie goed, denk ik: uitgenodigd te worden om te komen luisteren en te komen kijken. De hoop is dat er gaandeweg dit jaar, inductief en in dialoog, een bepaalde theologische conceptualisering ontstaat. Welke patronen zie ik, welke spanning, welke theologische taal ontstaat, en kan ik dat theologische perspectief teruggeven aan de kerk, aan de academie en aan tijdgenoten. Dat is de klus.
Ik laat op allerlei plekken van me horen, maar hier natuurlijk ook. Volgende keer een kijkje achter de schemen. Bijvoorbeeld wat een dag mediatraining aan me doet, en wat ik daar zie.