Zoek

Dialoog, dans en duel van de beginnende dominee in de dorpskerk en de -kroeg

Dialoog, dans en duel van de beginnende dominee in de dorpskerk en de -kroeg
Interview met Bram Maarleveld

Bram Maarleveld (26) kunnen we sinds vier maanden rekenen tot de jongste lichting predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland. De vrijgezel verhuisde zó uit het ouderlijk huis in Bodegraven naar de royale pastorie aan de rand van Numansdorp. “Een half uur vanaf de Rotterdamse Coolsingel,” zegt hij er meteen bij, voor de lezers die nu al houvast zoeken.
Beginnen in een pastorie, dat is in veel opzichten padvinden. De vragen liggen voor de hand: Lukt het een beetje? Welke richting wil je uit? En: wat zit er in je bagage?

6 februari 2023

Bram2Bram: ‘Mijn ouders zijn afkomstig uit de Gereformeerde Kerk (synodaal) en in de loop van hun leven, al voor mijn geboorte, overgestapt naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Ze waren betrokken bij de Evangelische Omroep; we gingen vaak naar bijeenkomsten die de omroep organiseerde. Vakanties brachten we steevast door op een evangelische camping, waar tijdens de diensten uit de Opwekkingsbundel werd gezongen. Dus thuis was er meer ruimte voor de liturgische verscheidenheid en verandering dan in de kerk, waar we alleen maar Psalmen zongen.
Na de protestants-christelijke basisschool had ik zelf graag naar een soortgelijke middelbare school in Woerden gewild, maar ik moest naar de reformatorische Driestar in Gouda. Mijn ouders gunden me een beschermde omgeving, die zou mijn geloofsontwikkeling minder schade berokkenen dan een school met meer openheid naar de cultuur. Ik begreep wel wat ze bedoelden, maar aan de andere kant was de reformatorische wereld van de Driestar volkomen nieuw voor me. Ondanks dat ik was opgegroeid in de hervormde gemeente van Bodegraven – de sfeer was daar echt anders.
Ik merkte het tijdens de lessen: docenten van de Driestar veronderstelden dat ik op de lagere school catechismusvragen en de rijtjes met Bijbelboeken uit mijn hoofd had geleerd. Niet dus. Ik heb me er regelmatig een buitenbeentje gevoeld. In de onderbouw heb ik me niet thuis gevoeld. Pas in de latere jaren maakte ik deel uit van een groep vrienden met wie ik ook geloofsvragen kon delen. Met een aantal van hen heb ik nog steeds intensief contact, bijna dagelijks. We ontmoeten elkaar ook geregeld; jaarlijks gaan we samen een weekend weg.’

Als we het zo even samengevat horen voorbijkomen, stellen we vast dat je door je komaf ervaring hebt met allerlei stromingen en taalvelden: gereformeerden, evangelischen, hervormden, reformatorischen. Deed je ook ervaring op met seculieren?
‘Weinig. Ik zat op de korfbalvereniging. Hoewel, daar zat ik in het begin met vriendjes van de christelijke basisschool. Hoe ouder ik werd, hoe minder gelovig ze waren. Uiteindelijk was de meerderheid seculier. Maar zo wild-seculier was dat ook weer niet. (Lacht:) Het was wel de korfbal…’

Als je teruggraaft naar de wortels van je roeping, je ambt, waar kom je dan uit? Was je een rebelse tiener?
‘Nee, ik heb nooit gerebelleerd. Hoewel, in de refo-wereld gold het bezoeken van de EO-jongerendag al als rebels… Ik ging toen ik in de brugklas zat. Arnhem, Gelredome. We gingen voor de artiesten, dus we skipten de preek, we gingen liever even naar McDonald’s. Maar toen we terugkwamen, hoorden we de slotminuten van de preek en werd ik toch geraakt.’

Mooie kop voor het interview: Gegrepen na de patat…
‘Zo was het wel. Ik kan nauwelijks reconstrueren wat er gebeurde. Het is ook niet zo dat mijn leven radicaal veranderde, maar dat is echt een keerpunt, een markeerpunt, geweest. Ik besefte: het geloof is werkelijkheid, ook voor mij. God is echt. Jezus is echt. Met de heilige Geest was ik toen nog niet zo bezig. Ik heb mijn hand opgestoken. Er werd vanaf het podium voor je gebeden. Dat was voor mij een beslissend moment in mijn geloofsontwikkeling. Vervolgens kom je op de Driestar, waar gewaarschuwd wordt tégen de EO-Jongerendag… “Ja maar, ik ben daar bekeerd; en dat is toch wat jullie graag zien.” Wat die bekering inhield werd concreter tijdens de HGJB-scholierenweekends, waar ik als 14-jarige naar toe ging. Ik zag er voorbeelden, identificatiefiguren, die gelukkig waren met hun geloof. Tot dan toe had ik dat gemist, of niet herkend.’

Je zag het toch bij je ouders?
‘Ja, maar dat was anders. Het ging hier om jonge mensen. Mentoren, leiders, vrijwilligers.’

Was je een ‘vrome’ jongen?
‘Nee, dat was ik niet. Misschien ben ik het wel meer geworden, maar ik voel me niet vroom. Ik probeerde indertijd wel dagboekjes te lezen, maar dat werkte niet voor mij. Bidden op mijn knieën voor het bed, deed ik niet. Ik bad in bed, totdat ik in slaap viel. Persoonlijke vroomheid vereist discipline. Het is hard werken. Soms lukt het een beetje. Liturgie helpt daarbij.’

Piekerde je ook?
‘Ja. Over het lijden in de wereld. Toen ik heel jong was, overleed mijn nichtje aan kanker. Haar begrafenis is mijn vroegste herinnering. Mijn oom, haar vader, gaf me een knipoog, toen we onderweg waren naar het kerkhof.
Mijn vader kreeg al op relatief jonge leeftijd Parkinson. De ziekte noopte hem halve dagen te gaan werken. Hij deed iets met computers, bij een bank. Bij vriendjes thuis ontdekte ik dat dat niet normaal was, dat je vader zo veel thuis was. Toen ik tiener was, werd hij volledig afgekeurd. Ik zag hem achteruitgaan. Of ik hem zag lijden? Nee. De situatie had vreemd genoeg iets positiefs: hij was er altijd, thuis. In de loop der jaren ontdekte ik dat veel leeftijdgenoten geen goede band met hun vader hadden. Dat herkende ik totaal niet.’

Maar je zag wel verval aan hem. Daar kun je aan lijden.
‘Ja. Dat vormt je, inderdaad. Ik heb lang thuis gewoond, dan zie je het verval in kleine stapjes en merk je het minder op. Als ik nu thuiskom, zie ik scherper dat het steeds verder achteruit gaat. Tegelijkertijd is er recent een opleving geweest, door een andere medische behandeling. Gelukkig.’

Het geestelijk klimaat thuis is evangelisch, begrijpen we. Dat kan ook mede bepalen hoe ze dat ziek-zijn verwerken.
‘Klopt. De moeite die mijn familie heeft met het evangelicale is, dat alle pijn wordt weggebeden of anders weggedrukt – alsof het niet bestaat, of mág bestaan. Bidden om genezing is complex. Want ja, er ís gebeden voor mijn nichtje, voor mijn vader, en er is niets gebeurd. Dat is verschrikkelijk. En tegelijk is het ook goed zo. Ik denk dat dat ook terug te vinden is in mijn preken. Ik hoef niet alle problemen op te lossen. Of God er een bedoeling mee heeft, of er überhaupt een bedoeling is, ik weet het niet. De dingen zijn zoals ze zijn. Dat kom ik óók in de Schrift tegen.’

Maar is het lijden nog iets dat jouw denken, geloven en verwachten open kan scheuren? ‘Het is zoals het is’, klinkt alsof je er enigermate in hebt leren berusten. Of is het nog een open wond?
‘Nee, het is geen open wond. Het is een litteken, dat opengetrokken kan worden.’

Merk je dat het iets in je activeert, als je als predikant met ernstig lijden wordt geconfronteerd? Het roept van alles wakker, niet alleen ambtelijk, ook biografisch.
‘Absoluut. Vooral biografisch. In zulke ontmoetingen voel ik adrenaline opkomen. Zéker als mensen vertellen over familieleden die Parkinson hebben/hadden. Dat triggert. ‘

Omschrijf die ‘adrenaline’ eens nader.
‘Onrust. Er wordt een spanningsveld opgeroepen. Ik wil niet dat mijn eigen ervaring een grote rol speelt, maar ruimte laten voor het verhaal van de ander. Een groot verschil is dat Parkinson bij de meeste mensen op latere leeftijd optreedt. Mijn vader kreeg het op 40-jarige leeftijd.’

Kom je in het pastoraat voorbeelden tegen van mensen die ‘geestelijk’ met het lijden kunnen omgaan? Zoekend, biddend, schreeuwend desnoods.
‘In deze regio hoor ik regelmatig: ik snap het niet altijd, maar uiteindelijk weet ik dat het goed komt. Waarbij ik soms denk: zeg je dit nu om de dominee te pleasen? Wat blijft er onbenoemd? Zeg je het om de ingewikkelde vragen die er achter vandaan komen, niet onder ogen te zien. Diep afdalen in je ziel, dat zit niet zo in de volksaard hier. Ze vinden hier makkelijker kosters dan ouderlingen. Gemeenteleden willen liever iets doen, dan praten. Toch denk ik dat het heilzaam is om in pastorale gesprekken door die eerste verdedigingslinie heen te prikken.’

En onder jouw leeftijdsgenoten in de kerk hier?
‘Die zijn er niet of nauwelijks. Er is een gapend gat tussen de 15 en 35 jaar. De afhakende tieners zijn in beeld, we gaan er mee aan de slag. Vanaf 35 jaar zie je getrouwde stellen, met kleine kinderen. Of ze trouwen voor de tweede keer. De meerderheid van mijn kerkenraad heeft een samengesteld gezin. Terwijl ik van andere dorpen in de omgeving verhalen hoor dat er een half jaar is vergaderd over de vraag of iemand na een scheiding mocht hertrouwen.’

Laten we nog even terugschakelen. Hoe kwam je tot de keuze voor theologie?
‘Ik was naar een open dag geweest van de opleiding psychologie, in Leiden. Mijn zus en een oom studeerden theologie. Als in de familie werd gezegd dat ik dat ook wel zou gaan doen, wimpelde ik dat af. Hoewel ik veel met geloof bezig was.
Psychologie was niets voor mij, constateerde ik, tijdens de open dag. Op het perron, op de weg terug, besloot ik toch theologie te gaan studeren. Toen ik dat thuis vertelde, keek niemand verbaasd op. Ik maakte een afspraak met mijn zus om een keer met haar mee te lopen (Ds. Marja Lok-Maarleveld, geestelijk verzorger in Zwammerdam en Waddinxveen, red.). Ze is met me meegegaan naar een open dag voor theologie. Het was een vanzelfsprekende keuze. Een week voor mijn bevestiging hier in Numansdorp kwam ik mijn oude korfbaltrainster tegen, in Bodegraven; die had ik jaren niet gezien. Ik vertelde dat ik ging verhuizen naar de Hoeksche Waard, waar ik als dominee aan de slag zou gaan. “O ja, natuurlijk”, reageerde ze. “dat zat er wel in”.’

Je werd spoorstudent. Amsterdam, PThU.
‘Het was een financiële afweging. Ik had twee collegedagen per week. Op kamers wonen in Amsterdam was onbetaalbaar, dus bleef ik thuis, daar had ik comfort en een sociaal leven. Ik had ook net een goedbetaald bijbaantje.
De studietijd kende eenzelfde patroon als de middelbare-schoolperiode: een groot verschil tussen de eerste en de latere jaren. De bachelorfase vond ik ingewikkeld, een donkere, taaie periode, echt zoeken. Ik heb geen talenknobbel. Toen ik voor de tweede keer een tentamen niet haalde, heb ik mezelf onder handen genomen en is er een knop omgegaan. Doordat de studie was uitgelopen, belandde ik een andere groep, waarin ik meer aardde, betere aansluiting had. De studie-onderwerpen werden ook concreter, boeiender. Het ging over de kérk.

Want dat wilde je graag: theologie studeren voor de kerk?
Blijkbaar. Het was geen bewuste keuze.’

Wat vormde je in die jaren? Vriendschappen, theologen, colleges, je eigen geloofsleven, de betrokkenheid op de kerk in Bodegraven….?
‘Op aanraden van de geschiktheidscommissie ben ik het oeuvre van Bram van de Beek gaan lezen. Schitterend. Die commissie adviseerde me ook om lid te worden van Voetius, om me te bekwamen in discussiëren. Ik was er ooit een keer geweest, maar het sfeertje stond me tegen. Maar drie jaar later werd ik er voorzitter. Ik heb er veel geleerd. Ook de diepgaande gesprekken met een goede vriend, die ik nog kende uit de middelbare-schooltijd, en ook theologie studeerde, waren vormend.’

Kwam in je studententijd de seculiere wereld binnen?
‘Niet door de studie. Wel vanwege de VU, te midden van seculiere studenten, hoewel daar weinig gebeurde, omdat ik spoorstudent was. En natuurlijk, via internet. Vooral voor de Generatie Z is een compleet nieuwe wereld opengegaan waarin christelijke en seculiere bubbel volledig door elkaar heen lopen. Waar je in je eigen omgeving misschien alleen maar christelijke vrienden hebt, komt je via internet in community’s terecht die compleet anders zijn, en op termijn dan wel weer een eigen bubbel vormen. Waar je vroeger op de catechisatie voor muziek van de duivel gewaarschuwd werd en dat ook duidelijk af te bakenen was, is dat door YouTube en Spotify compleet opengebroken.
De echte ‘live’ ontmoeting met de seculiere wereld vond plaats tijdens Dabar, het missionaire werk op de camping. Via het contact met een vriendin uit de kerk schreef ik me in. Zonder al te verheven ambities – ik wist nooit zo goed wat ik moest doen, tijdens vakanties.’

Je ervoer geen schroom om dat werk te gaan doen?
Nee. Ik trok samen op met een bekende groep, allemaal vrienden uit Bodegraven. We werkten op een camping in Aalst, bij Zaltbommel. Vooraf waren we gewaarschuwd dat de campinggasten agressief konden reageren naar Dabar teamleden; maar wij hebben dat niet meegemaakt. Integendeel. We hadden goed contact. Vooraf las ik in de media dat er een traumahelikopter op de camping was geweest, zogezegd vanwege een hartaanval. Maar als je daar werkt, hoor je dat het om onderling geweld ging. Schiet- en steekpartijen. Het plein waar wij onze activiteiten hielden, lag bezaaid met glas, vanwege een vechtpartij op zaterdagavond.’

Dat is een confrontatie met een deel van de maatschappij die je niet goed kende.
‘Klopt. Op zondag zaten we in een kerkdienst van één van de verschillende geloofsgemeenschappen die ons ondersteunden. Maar dat waren twee volstrekt gescheiden werelden. Ik zat liever op de camping dan in de kerk. Het werk daar voelde relevanter.’

Maar dat gevoel kun je toch ook hebben in de kerk in … laten we zeggen: Bodegraven?
‘Inderdaad. Corona maakte kerkgang een tijd lastig. Nu ik zelf predikant ben, zie ik daar echter een groot probleem in. Het irriteert me dat mensen zo gemakzuchtig zijn in kerkgang. Het is van belang om gevoed te worden. Regelmaat is daarin ook belangrijk.
Op de kansel kan het gevoel je ook bekruipen: wat doen we hier? Hoe relevant is dit? Dat is een zoektocht: dat wat we hier in de liturgie doen, hoe kan dat betekenis hebben voor het leven doordeweeks? Dat we niet alleen een ‘programma’ afdraaien, maar er vervolgens ook echt iets mee doen. Dat is voor veel mensen een zoektocht, in deze tijd.’

Waarom wil je ‘relevanter’ zijn? Waar denk je dan aan? Voor wie?
‘Zo voor de vuist weg: het taalveld en het beschikbaar zijn. De ander niet alleen maar uitnodigen, maar opzoeken. Als student heb je idealen en visioenen, maar zodra je in een gemeente zit…. Ga er maar aan staan. Numansdorp heeft 9.000 inwoners; 2.000 van hen staan ingeschreven bij de Hervormde gemeente. Het aantal kerkgangers? Nog geen 200.
Je bent nieuw, in de eerste gemeente. Dus ook: onervaren. Wat is gewenst? Je durft niet meteen alles, want je wilt mensen niet afstoten, door van alles om te gooien.’

Maar als je hart zou volgen: wat zou je dan doen?
‘Maximaal beschikbaar zijn. Nooit zeggen: “ja, ik heb het druk”. Ruimte creëren in de agenda; die niet stampvol plannen. De mensen opzoeken, jezelf laten uitnodigen. Present zijn waar veel mensen samenkomen. De voetbal, of het café. Ik was op een avond in de dorpskroeg. Ze vonden het fantastisch. Dé dominee van dé kerk – “die daar” – was bij hen op bezoek. Via-via kwam ik in gesprek met de barman van de dorpskroeg, die een keer in de kerk was. Geen keurig café, een ruige tent, er kan gevochten worden. Maar hij nodigde me uit. Toen ik er was, herkende hij me niet direct. “Ik ben de dominee.” Nou, dat vónd-ie geweldig. Tegen iedereen die binnenkwam werd gezegd: “Hé,  weet je wie er is? De dominee….” Je merkt dan in gesprekken dat mensen loskomen. Ze gaan opeens iets delen over hun verhouding tot de kerk, of over problemen in de familie. Of over het feit dat ze vroeger nog wel naar de kerk gingen, maar dat de klad er in is gekomen en dat ze best nog eens willen overwegen een keer te gaan. Of het gaat over iemand die is overleden, waar ze nog iets over kwijt willen…’

Je hangt wat rond, drinkt een biertje, praat her en der. Beschouw je het als werk?

‘Dat zei ik ook tegen ze: ik word hiervoor betaald (gniffelt). Het moet je liggen, ik zeg niet dat elke predikant dit moet doen. Maar toen ik er zat, besefte ik wel: ik communiceer hier makkelijker dan in de kerkenraad. Vergaderen is nu eenmaal niet mijn ding.
Om 22.00 uur zit er zo’n twintig man in het café. “Om 23.00 uur wordt het pas druk”, zei de barman. Mensen gaan naar het café om de dag, het leven, te verwerken. Als uitlaatklep. Ze begonnen ook over drank en drugs. En of ik weleens dronken ben geweest.’

Ze dwingen je tot eerlijkheid.
‘Ja. Ik let ook wel op wat ik doe of zeg. Ik wil niet aangeschoten door het dorp gaan. Je moet je bewust zijn van de kwetsbaarheid van de situatie.’

Bij de IZB voeren we het gesprek over bekering, omkeer. Hoe heeft dat thema een plek in je werk?
‘Ik vind het lastig om de klassieke notie van bekering tot God te verwoorden. Voor mezelf is het betekenisvol, maar om dat anderen voor te houden vind ik ingewikkeld. In de taal van het café….dat weet ik nog niet. In gesprekken merk je niet veel ontevredenheid; maar tussen de regels door proef je ook een latent verlangen. “Als dit alles is….wat dan?” Maar hun leven omgooien willen ze ook niet. Verder vinden ze het prima, een avondje in het café. En een pilletje op een festival. Terwijl ik dan denk: is dat echt prima? Is dit dan ‘geluk’? Daar denk ik over na. Maar de omkeer tot God….’

‘….of dat je zegt: ben jij van God? Of van wie dan? Dan scherp je het aan.
Vind je dat nodig, om het niet kwijt te raken? Of…?

‘Ik denk dat het juist in deze tijd een goede vraag is, ter zake. Dat directe moeten we ook niet kwijtraken. Daar is ruimte voor. Als je tenminste de ruimte laat om ook ‘nee’ als antwoord te geven. Geen mes op de keel. Je speelt niet meteen Champions League. Neem de tijd, bouw aan relaties. En wees direct. Dat doe ik ook. “O, dus je komt binnenkort een keer naar de kerk?” Een beetje prikken, dat accepteren ze van me.’

En in je preken? Ben je daarin scherp? Heb je een eigen toon te pakken?
‘Vaak heb ik gedacht: wat die predikant doet, moet ik ook doen. Maar daar ben ik los van: ik ben de ander niet, ik zoek mijn eigen stijl te ontwikkelen. Converserend praten, zoals ik nu doe, of in het café. Mijn taalgebruik is niet altijd beschaafd, maar in een preek let ik er wel op. Ik zoek wel ‘platte’ woorden, om dichtbij het gewone leven te blijven. Volks.’

Welke thema’s keren geregeld terug in je preken? Wat prent je gemeenteleden graag in?
‘Dat geloof niet vrijblijvend is, om met God op pad te gaan. Het is levensgevaarlijk, het gooit je bestaan op z’n kop. Maar dat is het waard.

Levensgevaarlijk – je houdt wel van uitdagende taal.
‘Ja. Een paar gemeenteleden geven me informeel feedback. Tegen hen heb ik gezegd: als mijn preken vlak worden, trek aan de bel. Als ik een preek schrijf, is de vraag “Wat staat hier op het spel?” nooit ver weg.
Mensen voelen bij mij op een of andere manier de vrijheid om feedback te geven, merk ik, ook als ik als gastpredikant voorga. Niet dat ik dat altijd prettig vind, maar ik waardeer wel de eerlijkheid en openheid.’

De dialoog en het duel, dat zit er wel in bij jou. De dans ook? De beleving, de vervoering – op welke manier zoek je daarnaar?
Dat is echt wel zoeken. Ik ben geen emotionele, pathetische prediker. Heel af en toe, maar meestal niet. Ik sluit me bewust of onbewust af voor gevoelens, op de kansel. Het gebeurt gewoon. Ik schrijf mijn preken uit en draag ze voor. De laatste tijd veroorloof ik me weleens een uitweiding, maar als ik mijn uitgeschreven tekst volg, hoef ik niet op de tijd te letten en dan komen er dingen die ik overdacht heb. Soms is de sfeer in de dienst of het contact met de hoorders dusdanig dat ik aanvoel dat ik moet afwijken van de voorbereide tekst. Maar dat zijn uitzonderingen. Je kunt je overigens erg vergissen als je meent iets af te lezen van de gezichten van hoorders. Of je denkt dat mensen op hun telefoon zitten, terwijl ze in werkelijkheid aantekeningen zitten te typen. Het omgekeerde kan natuurlijk ook.’

Op welke beleving zou je hopen?
‘Ik ga er vanuit dat God daadwerkelijk werkzaam is, in de liturgie, tijdens de preek. Hij is er al voordat wij binnenkomen. Hij gaat aan het werk en ik mag dat aanwijzen. Ik hoop dat mensen beseffen, ervaren, erkennen, dat de Geest bezig is tijdens het zingen, bidden en luisteren. Ik ervaar daarin Gods kracht, hoezeer dat ik tijdens de preek bezig kan zijn met vragen als ‘wat zeg ik nu eigenlijk? Komt dit wel over?’ Uit de reacties leid ik af dat God mijn woorden gebruikt. Die existentiële vragen kunnen je danig lastig vallen. Maar zónder die vragen, word ik pas echt zenuwachtig. Want dan wordt het vlak of dan gaat alles teveel op de automatische piloot.’

Waar word je gevoed?
‘Door boeken. Recent las ik ‘Dobberen op de genade’ van John van Eck, en meteen daarna nog een paar andere werken van hem. Blijven lezen, daar moet ik over waken. Want door alle werkzaamheden staat dat al gauw onder druk.
Ik heb ook inspiratie opgedaan tijdens een conferentie voor jonge predikanten van New Wine. Verhalen delen, ervaringen uitwisselen. Wat me ook raakte: het gezamenlijk uitstrekken naar God, letterlijk, fysiek. Liturgisch. De priester van de Anglicaanse kerk in Amersfoort leidde de liturgie. De muziek was worship, we sloten af met een avondmaalsviering. Dat kwam binnen. Tijdens de viering stond de priester met zijn handen in aanbidding omhoog. Dat vond ik schitterend. Ook omdat het tegelijk voor mijn besef midden in het leven stond. Ook de theologische breedte en diepgang sprak me aan. Het ging zowel over Graafland, over ministry, over spreken in tongen.’

Je combineert zoveel tradities in je innerlijk leven, dat je je gemakkelijk op uiteenlopende plekken kunt begeven.
‘Ja, daardoor voel ik me nooit helemaal ergens thuis. Bij New Wine voel ik veel ruimte, maar zal ik vast ook iets te klagen hebben.’

Zo’n extatisch moment tijdens de avondmaalsviering – heeft dat een equivalent in jouw werk als voorganger hier?
‘Laatst tijdens het kindermoment, zongen we een liedje met gebaren. De kinderen kenden ze nog niet, of durfden niet. Ik kende ze wel, dus besloot ik ter plekke mee te doen aan een dansje. Even schoot er door me heen: kan ik dit wel doen? Het ging spontaan.’

Zou je elementen uit de New Wineconferentie graag meenemen naar de liturgie van Numansdorp?
‘Er is hier ministry, na de dienst. Maar er wordt nog weinig gebruik van gemaakt, door gemeenteleden. Alleen door de initiatiefnemers.’

Ben je in de gemeente een bondgenoot van velen? Of zijn er partijen in gemeenten, met elk hun belangen?
‘Dat laatste, is wel mijn ervaring. Er zijn groepen, bubbels, die proberen me te claimen. De één wil dat je benaderbaar en toegankelijk bent, een ander is blij dat ik tenminste weer een toga draag; mijn voorgangers kozen er bewust voor om ‘m niet te dragen. Dat vind ik prima, maar voor oudere gemeenteleden is het klaarblijkelijk ingewikkeld.
Het feit dat ik als jong persoon predikant ben, doet al veel. Ook met jonge mensen. Dat is ongebruikelijk, dus krijg ik dat ook vaak te horen. Ik merk dat ik makkelijk schakel tussen verschillende groepen. Ook gemakkelijk de drempel van de kroeg overga, om daar dan vervolgens wel de verbinding te zoeken tussen de kerk en het gewone leven. Hopelijk kan ik mijn gemeenteleden ook dáárin voorgaan.’

Kees van Ekris
Koos van Noppen

[dit interview is geplaatst in de digitale nieuwsbrief Company of preachers - januari 2023]

Documenten